02 februari 2009

Van de IC naar God weet waar...

Als ik mijn ogen weer open, ben ik verhuisd. Ik lig niet meer op de IC maar op een lichte, ruime kamer. Anton staat naast me en het silhouet van mijn vader tekent zich af tegen het raam. In de verte hoor ik mijn moeder praten met mijn vader en langzaam komt ze mijn kant uit. Ze vertelt me dat het een mooie kamer is met een tafel en stoelen. En ik schijn een prachtig uitzicht te hebben op het verkeer beneden. Als ik me straks beter voel, kan ik iedereen zien aan komen rijden. Anton pakt mijn hand vast, geeft me een kus en fluistert iets in mijn oor. Ik versta hem niet, maar kan hem dat niet duidelijk maken. Als ik mijn bril nou eens had, kon ik zien waar ik terecht was gekomen. Dit is natuurlijk een verzorgingstehuis. Dit is mijn nieuwe onderkomen. Hier ga ik de komende tijd wonen. Iedereen is enthousiast, dan zal ik het ook maar zijn.
De volgende ochtend komt er een verpleegkundige binnen met twee waskommen. In eerste instantie heb ik geen idee wat er gaat gebeuren, maar na het vullen van de kommen begrijp ik dat ik gewassen ga worden. Anton staat erbij en ik begrijp niet dat hij dit toelaat. Ik word gewassen door een volstrekt vreemde vrouw. Ze praat tegen me, maar alles in mij roept; 'Donder op!' En ze doet alles wat ik zelf altijd geleerd heb. Twee kommen, twee washandjes, twee handdoeken. Ik voel me doodongelukkig. Zouden alle mensen die ik ooit gewassen heb als verpleegkundige zich ook zo ongelukkig gevoeld hebben? Mijn bovenlichaam wordt gewassen en er wordt netjes een handdoek over me heen gelegd. Vre-se-lijk. Ik wil dit niet, maar ik heb geen keus. Ik kan het niet zelf. Het voordeel is dat ik aan het einde van mijn wasbeurt mijn bril op krijg.

Hello world, here I am!

De kamer is inderdaad ruim. Aan de linkerkant van mijn bed staat een tafel met een grote bos bloemen erop. Eromheen staan 3 stoelen. Aan de muur tegenover mijn bed hangt een groot prikbord met daarop een paar kaarten. Daarboven een plank. Leeg. Tegen dezelfde muur staat een grote kast. Dan aan mijn rechterkant staat weer een stoel, een tafel vol apparatuur en zo'n ziekenhuisnachtkastje met uitklapbaar dienblad. Ondingen. Schuin boven mijn bed hangt een televisie met daaronder twee foto's. Ik probeer contact te leggen met Anton. Hij loopt net weg. Dan maar met de verpleegkundige. Ik probeer haar te vragen wie er op die foto's staan. 'Dat is Sep'; hoor ik haar zeggen. Haal ze maar weg, maak ik haar duidelijk. Daar hangen foto's van iemand die ik niet (her)ken. Weg, weg, weg. Ze haalt ze van de televisie af, legt ze op mijn nachtkastje en verlaat mijn kamer. Ik kijk naar buiten en zie een groot gebouw. Het gebouw wordt beklommen door Marsmannetjes. Ik knipper met mijn ogen en kijk nog eens. Knipper, kijk, knipper en kijk. Ze klimmen nu richting de balkons en proberen het gebouw te betreden. Anton is inmiddels weer in de kamer en zit naast mijn bed. Zal ik hem zeggen wat er achter hem gebeurd? Zal hij me geloven? Gek dat je om zo'n moment al bedenkt dat het heel onwaarschijnlijk is dat je Marsmannetjes ziet. Toch blijven ze nog een dag of twee actief maar ik vertel het niemand. Daarna begint de morfine uit te werken en kom ik in een hele andere wereld terecht. Een wereld met pijn, onbegrip en ongeloof. Is dit mijn leven?

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Lieve Nan,

Weet je zeker dat je je roeping als schrijfster niet bent misgelopen.

Ik lig altijd in een deuk om je stukjes ook al gaat het natuurlijk wel over een serieus onderwerp. En onderstussen zie ik jou erbij zoals ik je uit de klas ken: met je aanstekelijke lach hahahaha

Dus als je nog eens denkt in een overgebleven moment (like that's gonna happen) hebt) wat zal ik eens gaan doen kun je volgens mij best verder met je schrijftalent

Anoniem zei

ja hoor, gelezen!