23 februari 2009

Met vallen en opstaan

Na de vreselijke ervaring met de tillift ben ik vastberaden om het allemaal zelf te gaan doen. Dat resulteert met steeds rechterop gaan zitten, benen laten bungelen buiten mijn bed en op een gegeven moment kan ik staan. Lopen wordt mijn nieuwe doel. Er komt een rollater en de eerste stapjes zijn een echte overwinning. Nog geen drie meter, maar wat ben ik blij! De dagen komen en gaan ook weer voorbij. Van het bed naar de deur, van de deur de gang op richting de klapdeuren, van de klapdeuren naar de liften. Ik ga met sprongen, of eigenlijk met stapjes, vooruit. Mijn fysiotherapeuten stimuleren me om veel te oefenen en zo komt het dat ik iedere ochtend op de gang loop achter mijn rollater. De fysiotherapeut komt net de afdeling op. Hij groet me en vertelt me dat het vandaag de dag is. Het wordt tijd om afscheid te nemen van mijn rollater en op eigen benen te gaan staan. Weg met mijn steun, mijn zekerheid. Heel bewust laat ik de rollater los en de fysiotherapeut geeft 'm een duw. Daar loop ik! Zelf! Wat een kick geeft dat zeg! Ongelofelijk! Wat ben ik trots! Maar als je eenmaal weer loopt, denk je dat alles weer kan. Ik ga oefenen om trappen te lopen. Ik lach de fysiotherapeut uit omdat ik toch trap kan lopen, maar hij zegt me niet te hard te gaan lachen. Ik heb geen idee. Traplopen blijkt iets te zijn wat ik ook weer moet leren. Het is bizar om met de hersenen precies te weten hoe het moet, maar dat de benen niet meewerken. Meerdere malen ben ik bang dat ik ga vallen en voel ik de tranen branden in mijn ogen. Ik moet leren om mijn gewicht goed te verdelen. Het is een lastige, pijnlijke klus. Maar een paar dagen later lijk ik het weer onder de knie te hebben. Vanaf die tijd gaat alles voor mijn gevoel in sneltreinvaart. Ik kan zelf naar de badkamer om me te wassen (en mijn benen te scheren) of om naar het toilet te gaan. Ik kan zelf handdoeken pakken, mijn brood smeren of een drankje inschenken. Ik ben niet meer afhankelijk. Het lopen gaat steeds beter en ik loop heel wat rondjes op de afdeling! Iedere dag een rondje of 5 erbij en doorgaan! Er komt een hometrainer op mijn kamer te staan en dus ga ik ook fietsen. Drie keer per dag een kwartier. Wat ben ik actief! Mijn conditie verbetert zich per dag en ik voel mijn lichaam aansterken. Ik ga werken aan het belangrijkste doel; NAAR HUIS!

11 februari 2009

Een lange weg te gaan...

Inmiddels ben ik erachter dat ik niet in een verzorgingstehuis lig, maar nog steeds in het ziekenhuis. Meer en meer begint door te dringen wat er met me aan de hand is. Verpleegkundigen komen en gaan. Ze nemen de dagelijkse zorg van mij "over". Ik kan nauwelijks iets zelf. Ik kom erachter dat ik niet zelf kan drinken of eten. Ik kan niet staan of lopen. Ik kan amper mijn vingers optillen. Ik voel me verslagen. Gelukkig komt mijn stem een beetje terug en dus kan ik me laten horen. Ik kan ook weer gesprekken aangaan met de mensen om me heen, maar wat ik vooral heel belangrijk vind, is dat ik dingen kan weigeren. Ik kan aangeven wat ik wel en niet wil.
Mijn dagen bestaan vooral uit slapen en onderzoeken. Ik word regelmatig met bed en al opgehaald voor bijvoorbeeld een X-thorax. Er loopt altijd een verpleegkundige mee aangezien ik batterij-afhankelijk ben. Ik heb geen idee wat ze daarmee bedoelen. Terwijl ik naar het plafond staar, wachtende op een onderzoek, leest een vriendelijke man mijn status. Hij vraagt mijn naam en geboortedatum en het lukt me om een goed antwoord te geven. Het wachten duurt wat langer dan gepland en dus begint de vriendelijke meneer een gesprek.
'Ik lees hier dat je net moeder bent geworden!' zegt de vriendelijke man. Ik knik bevestigend. 'Wat is het geworden?' vraagt hij. Ik vertel hem dat het een zoon is. 'En hoe heet hij?' vraagt de vriendelijke man. En het blijft stil... Hoe heet dat jongetje? vraag ik me af. Ik ben compleet zijn naam kwijt. Ik weet het niet. Ik weet het ECHT niet. De vriendelijke man kijkt me vragend aan en ik hoor mezelf zeggen; 'Iets met 3 letters. Tim ofzoiets...'. Ik zie de verbazing in zijn gezicht en ik wil weg. Ik wil niet meer met die man praten, ik wil geen vragen krijgen waar ik het antwoord niet op weet. Laat me met rust! Kom maar op met dat onderzoek en dan wil ik weer slapen.
Maar voor slapen is steeds minder tijd. Een verpleegkundige komt vertellen dat we vanavond gaan proberen om uit bed te komen. Ik sputter tegen, maar diezelfde avond komen er twee verpleegkundigen op mijn kamer met een groot gevaarte. Ik weet wat het is en sluit mijn ogen. Dit is niet wat ik wil, maar het gaat toch gebeuren. Ik word in de tillift gehesen en op een stoel getakeld. Mijn hele lijf schreeuwt het uit van de pijn en ik voel, voor het eerst, de tranen komen. Ik besef op dat moment dat ik nog een lange weg te gaan heb.

02 februari 2009

Van de IC naar God weet waar...

Als ik mijn ogen weer open, ben ik verhuisd. Ik lig niet meer op de IC maar op een lichte, ruime kamer. Anton staat naast me en het silhouet van mijn vader tekent zich af tegen het raam. In de verte hoor ik mijn moeder praten met mijn vader en langzaam komt ze mijn kant uit. Ze vertelt me dat het een mooie kamer is met een tafel en stoelen. En ik schijn een prachtig uitzicht te hebben op het verkeer beneden. Als ik me straks beter voel, kan ik iedereen zien aan komen rijden. Anton pakt mijn hand vast, geeft me een kus en fluistert iets in mijn oor. Ik versta hem niet, maar kan hem dat niet duidelijk maken. Als ik mijn bril nou eens had, kon ik zien waar ik terecht was gekomen. Dit is natuurlijk een verzorgingstehuis. Dit is mijn nieuwe onderkomen. Hier ga ik de komende tijd wonen. Iedereen is enthousiast, dan zal ik het ook maar zijn.
De volgende ochtend komt er een verpleegkundige binnen met twee waskommen. In eerste instantie heb ik geen idee wat er gaat gebeuren, maar na het vullen van de kommen begrijp ik dat ik gewassen ga worden. Anton staat erbij en ik begrijp niet dat hij dit toelaat. Ik word gewassen door een volstrekt vreemde vrouw. Ze praat tegen me, maar alles in mij roept; 'Donder op!' En ze doet alles wat ik zelf altijd geleerd heb. Twee kommen, twee washandjes, twee handdoeken. Ik voel me doodongelukkig. Zouden alle mensen die ik ooit gewassen heb als verpleegkundige zich ook zo ongelukkig gevoeld hebben? Mijn bovenlichaam wordt gewassen en er wordt netjes een handdoek over me heen gelegd. Vre-se-lijk. Ik wil dit niet, maar ik heb geen keus. Ik kan het niet zelf. Het voordeel is dat ik aan het einde van mijn wasbeurt mijn bril op krijg.

Hello world, here I am!

De kamer is inderdaad ruim. Aan de linkerkant van mijn bed staat een tafel met een grote bos bloemen erop. Eromheen staan 3 stoelen. Aan de muur tegenover mijn bed hangt een groot prikbord met daarop een paar kaarten. Daarboven een plank. Leeg. Tegen dezelfde muur staat een grote kast. Dan aan mijn rechterkant staat weer een stoel, een tafel vol apparatuur en zo'n ziekenhuisnachtkastje met uitklapbaar dienblad. Ondingen. Schuin boven mijn bed hangt een televisie met daaronder twee foto's. Ik probeer contact te leggen met Anton. Hij loopt net weg. Dan maar met de verpleegkundige. Ik probeer haar te vragen wie er op die foto's staan. 'Dat is Sep'; hoor ik haar zeggen. Haal ze maar weg, maak ik haar duidelijk. Daar hangen foto's van iemand die ik niet (her)ken. Weg, weg, weg. Ze haalt ze van de televisie af, legt ze op mijn nachtkastje en verlaat mijn kamer. Ik kijk naar buiten en zie een groot gebouw. Het gebouw wordt beklommen door Marsmannetjes. Ik knipper met mijn ogen en kijk nog eens. Knipper, kijk, knipper en kijk. Ze klimmen nu richting de balkons en proberen het gebouw te betreden. Anton is inmiddels weer in de kamer en zit naast mijn bed. Zal ik hem zeggen wat er achter hem gebeurd? Zal hij me geloven? Gek dat je om zo'n moment al bedenkt dat het heel onwaarschijnlijk is dat je Marsmannetjes ziet. Toch blijven ze nog een dag of twee actief maar ik vertel het niemand. Daarna begint de morfine uit te werken en kom ik in een hele andere wereld terecht. Een wereld met pijn, onbegrip en ongeloof. Is dit mijn leven?